Patris Corde

Patris Corde

‘Patris corde’ of: met het hart van een vader, zo hield Jozef van Jezus. Matteüs en Lucas zijn de twee evangelisten, die de figuur van Jozef in de kijker plaatsen. Ze vertellen wel niet veel, maar toch voldoende om ons te laten zien welk type vader hij was en wat zijn plaats was in de heilsgeschiedenis.

 

We weten dat hij een timmerman was en verloofd met Maria. We weten dat hij ook een soort schriftgeleerde was door zijn herhaalde lectuur van de bijbel en dat hij zo Gods wil kon kennen en ook kende omdat hij die wet beleefde en terecht een tsadik, (vert: een ‘gerechtige’: iemand, die zo verbonden leeft met God dat door wat hij doet een ander beter wordt) mag genoemd worden. We mogen zelfs verder gaan en zeggen dat hij vertrouwd was met God – getuige de vier dromen, die Matteüs doorvertelt.

 

Aan de gewone dingen van het leven in de joodse maatschappij van die tijd deed Jozef probleemloos mee. Hij zal met volle teugen elk jaar genoten hebben van het Loofhuttenfeest. Een hele week trok iedereen naar het platteland om er te leven zoals ooit in de woestijn na de uittocht uit Egypte. Ze trokken er tentjes of hutjes op om er te overnachten en zo, maar ze gingen vooral elkaar opzoeken en met nog onbekenden kennismaken. Als daar en dan nog een kindje geboren werd, ging iedereen op kraambezoek – al kwamen ze van einde en ver: herders, magiërs of wijzen,.… Hij volgde het volksgebruik om veertig dagen na een geboorte de kleine baby op te dragen in de tempel of om jaarlijks op bedevaart te gaan naar Jerusalem. Het was wat iedereen deed, maar het waren dingen, die Jozef troffen: die eerste keer toen hij de oude Simeon hoorde profeteren, de tweede keer toen hij de twaalfjarige Jezus hoorde discussiëren met onderlegde rabbi’s.

 

Wat op wereldschaal gebeurde, raakte hem niet minder. Een machtige keizer, die plots zo nodig wilde weten hoe talrijk zijn onderdanen wel waren, of een paranoïde koning, die een aanslag op zijn leven vreesde,… : het had allemaal zijn weerslag op het leven van Jozef.

 

Leidde Jozef dan een ander leven? Was de samenleving toen zo anders? Ging het er nationaal of internationaal toen anders aan toe? Ja en nee. Ja, want het was ver van hier en het waren andere tijden. Nee, want het leven, de maatschappij en de wereld zijn ook ons eigen – zo eigen, dat we er de diepere betekenis van kunnen ontdekken door te kijken naar Jozef: zoals hij in zijn tijd heilig werd, zoals er door de interactie tussen hem en zijn omgeving verandering kwam, zoals de wereldgeschiedenis heilsgeschiedenis werd, zo kan het ook in ons leven hier en nu.

Aan de hand van de apostolische brief van paus Franciscus willen we ons leven met alles erop en eraan naast dat van de heilige Jozef leggen. Die brief bevat zeven hoofdstukjes. Voor elk van de komende zeven maanden nemen we er één van vast en we beginnen er nu op 1 mei mee – na 19 maart de belangrijkste feestdag van de heilige Jozef – in de Sint-Ambrosiuskerk. U zal er elke maand iets nieuws en iets meer vinden

 

Wees gegroet, beschermer van de Verlosser,
echtgenoot van de Maagd Maria.
Aan u heeft God zijn Zoon toevertrouwd,
in u heeft Maria haar vertrouwen gesteld,
met u is Christus mens geworden.

O Heilige Jozef,
wees ook een vader voor ons,
en leid ons op onze levensweg.
Bekom voor ons genade, tedere liefde en moed,
en verdedig ons tegen alle kwaad.
Amen.

 

 

De heilige Jozef wordt dikwijls afgebeeld met een kaars of een lantaarn bij zich. Er is geen bijbelse basis voor. Maar wie een beetje vertrouwd is met de joodse cultuur en geschiedenis, kent de plaats die kaarsen innemen in de joodse eredienst. De christelijke traditie heeft nooit geaarzeld om het gebruik ervan over te nemen en kent vooral in de liturgie voorbeelden waar brandende of gedoofde kaarsen en licht diepe verlangens en ervaringen symboliseren. Een lantaarn bij een beeld van de heilige Jozef werpt zijn licht op hem. Wat vertelt het ons?

 

Jozef, een man in het licht

Een lantaarn of een kandelaar met kaars zeggen meer dan dat ze licht geven.

 

• Het licht van kaarsen verwijst in de eredienst altijd naar de aanwezigheid van de Heer en het laten uitgaan ervan werd en wordt nog altijd aanzien als een vreselijk kwaad. In de tempel van Jerusalem stonden ze dicht bij de tafel met broden en in onze kerken staan ze links en rechts dicht bij het tabernakel met de geconsacreerde hosties. Licht en brood horen samen en brengen in die verbondenheid op sterke wijze het leven tot uitdrukking: leven in de duisternis. Waar de Bijbelse mens Gods nabijheid en genade ervaart, spreekt hij van ‘Gods lamp’ en de kaars, die bij het tabernakel hangt, noemen wij een ‘godslamp’. Een kaars of een lantaarn bij Jozef zegt ons dat de Heer hem genadig nabij was.

 

• Alle positieve krachten en echt geluk kunnen als licht beschouwd worden. In een danklied van koning David luidt het alsof het Jozef op het lijf geschreven is: ‘Heer, U bent mijn licht: met U trek ik op tegen elke bende, met u spring ik over elke schans’.

• Kaarsen fungeren als verschijnselen bij een openbaring. In het roepingsverhaal van de profeet Ezechiël zien we een lantaarn samen met de bliksem en brandende kolen; in het boek Genesis lezen we over een offer met daarbij een lantaarn als teken van goddelijke presentie: God was er zonder dat Abram Hem zag, nabijheid en afstand vielen samen. Het samenspel van die twee, de gepaste graad van nabijheid in afstand heet ‘schroom’ en heet ‘heilige schroom’ als het om God en mens gaat, als het om Jezus en Jozef gaat.

 

• Een lamp, een lantaarn is een geliefd symbool voor de wet (de 10 geboden…): de wet geeft licht, uitzicht en perspectief. De joodse traditie beschouwt de wet als een kandelaar en het laten branden ervan als studie van die wet. Wet en studie van de wet houden een mens waakzaam en bereiden de weg voor de komst van de Messias. Jozef was in zijn dorp en in zijn tijd een Schriftgeleerde (de enige?) vertrouwd met de wet.

 

Zou een brandende lantaarn voor ons ook wijzen op Gods aanwezigheid? Zouden wij de problemen en moeilijkheden van het leven – heftige dingen zoals een zwangere vrouw huwen of doodsbedreigingen trotseren – even creatief benaderen en oplossen als Jozef? Laten wij ons leiden door de Wet of zoeken we de achterpoortjes?

 

 

Een beschermheilige, ook wel patroonheilige, schutspatroon of kortweg patroon genoemd, is een heilige of een engel die wordt beschouwd en vereerd als beschermer van een stad, land, kerk, voorwerp, gilde, beroepsgroep of individu. De beschermheilige kan in geval van ziekte of andere noden worden aangeroepen. Het kan ook de heilige zijn van wie men bij het doopsel de naam ontvangt. De heilige Jozef is zo de patroonheilige van de hele wereldkerk.

 

 Jozef, patroonheilige van de kerk

Met het decreet – d.i. een uitvaardiging van een pauselijk besluit of wetsbepaling – Quemadmodum Deus (vert.: Zoals God) van 8 december 1870 werd het besluit van toenmalig paus Pius IX om de heilige Jozef uit te roepen tot patroon van de kerk bevestigd en wereldkundig gemaakt. Het was het jaar waarin een einde kwam aan het bestaan van de Pauselijke Staat. Sinds de vierde eeuw n.Chr. hadden de pausen aanzienlijke grondgebieden rond Rome verworven: het zgn. Patrimonium Petri (vert.: Erfgoed van Petrus, d.w.z. van de pausen), dat uitgegroeid was tot een heuse staat en op zijn hoogtepunt het grootste deel van Midden-Italië besloeg. Pas in 1870 kwam er een einde aan. Italië erkende in 1871 wel de onschendbaarheid en soevereiniteit van de paus, maar wees hem geen territorium toe omdat hij weigerde zijn territoriale aanspraken op te geven. De Heilige Stoel van haar kant weigerde de positie en bevoegdheid van de nieuwe Italiaanse overheid wettelijk te erkennen. Paus Pius IX en zijn opvolgers tot Pius XI wilden zich dan ook niet buiten het Vaticaan begeven, dat een gebied van amper 0,44 km2 beslaat. Dit dispuut werd pas tijdens het bewind van Benito Mussolini opgelost met de Verdragen van Lateranen in 1929 door erkenning van Vaticaanstad. Sindsdien zijn de betrekkingen tussen het Vaticaan en de Italiaanse staat redelijk goed te noemen. Die heerschappij van de pausen wordt gewoonlijk de wereldlijke macht genoemd in tegenstelling tot het kerkelijk primaatschap van de paus. Hoe onduidelijk dat onderscheid was bleek voor een laatste keer toen Pius IX in 1870 de heilige Jozef ter hulp riep: de grote moeilijkheden van de pauselijke staten werden voorgesteld als moeilijkheden van de kerk.

 

Vijftig jaar later op 25 juli 1920 verstuurde paus Benedictus XV zijn motu proprio – wat letterlijk ‘uit eigen beweging’ betekent: een pauselijke brief zonder formeel overleg met kardinalen of wie dan ook – Bonum et sane (vert.: Goed en heilzaam) met als ondertitel: Over de oefeningen van godsvrucht ter ere van de heilige Jozef. De brief begon met de vaststelling dat de verering voor de heilige Jozef een hoge vlucht had genomen, maar tegelijkertijd dat ‘treurige toestanden het noodzakelijk maakten om deze godsvrucht onder de volkeren nog veel warmer aan te bevelen en in nog veel ruimer mate te verspreiden’. Ook stelde de paus vast dat de huwelijkstrouw door het vaak ver van elkaar verwijderd zijn van de beide echtelieden tijdens de Eerste Wereldoorlog erg geleden had. Meer in algemene zin ontwaarde de paus een inzinking in het zedelijk peil wat geleid had tot sociale spanningen en omwentelingen en waarschuwde hij voor een algemene wereldrevolutie, die zou leiden tot het vestigen van een wereldrepubliek gegrondvest op de absolute gelijkheid van alle mensen en op gemeenschap van goederen en waar geen verschillen van nationaliteit meer zouden bestaan, geen gezag meer van de vader over zijn kinderen, van de openbare macht over de onderdanen. Ook het gezag van God over de menselijke maatschappij zou niet langer erkend worden. In de daarop volgende paragraaf zag Benedictus in het socialisme de grootste vijand van de kerk en stelde hij de devotie tot de heilige Jozef voor als een heilzaam antigif tegen deze grote vijand. Jozef was immers arm en nederig en beoefende alle deugden: hij zou de mensheid leren om de vergankelijke goederen te plaatsen in het licht van de eeuwige goederen die te bereiken zijn door Gods wil te volgen, d.i. door een matig, rechtvaardig en vroom leven te leiden. Een bijkomend voordeel van deze devotie is dat de liefde voor de heilige Familie er als het ware vanzelf door groeit.

 

Naar dat alles wil de vlag van Vaticaanstad verwijzen. Het is een vierkante verticale tweekleur. De twee banden bevatten een gele of gouden band aan de hijszijde en een witte band aan de vliegzijde. Het wapen van Vaticaanstad staat in het midden van de witte band en heeft twee hoofdbestanddelen: de pauselijke tiara en twee gekruiste sleutels. Eén van die sleutels is goudkleurig, terwijl de andere zilver is. Die sleutels symboliseren de sleutels van de hemel en werden door Christus aan Petrus gepresenteerd – goud en de zilver vertegenwoordigen respectievelijk spirituele en wereldlijke krachten. Hetzelfde geldt voor de kleuren van de vlag.

 

 

 

 

 

 

 

Bij de beelden en op doeken van de heilige Jozef staat niet zelden een korf met daarin twee duifjes. Het zijn offerdieren, zegt Lucas in zijn evangelie (2, 24), door arme mensen aangebracht bij de opdracht van hun pasgeboren kinderen. Het is een bekend verhaal en gelovigen klasseren (of slikken) het als dusdanig, zonder er verder aandacht aan te besteden. Ten onrechte, want die duifjes vertellen iets. Het zijn er om te beginnen twee. Twee is het getal van de getuige: een persoon brengt een getuigenis over zijn vriend, zijn metgezel; de ene persoon is er voor de ander. Eigenlijk komt die ene op de tweede plaats, staat achter de eerste en steunt die eerste: het is een relatie in tweede graad en telt – zeg maar: in de hemel – evengoed als een verbond tussen God en die eerste met en dankzij de ruggesteun van de tweede. Ook al gelooft die eerste voor geen centimeter, voorgedragen door de tweede komt hij terecht. Er is meer. Of het nu tortelduifjes zijn helemaal uit Egypte want met de naam ‘tortel’ (< turtur) uit dat land of gewoon jonge duiven zoals er twaalf in een dozijn zijn, één ding is zeker: aan de kwaliteit van hun wederzijdse trouw als verliefd koppel is niet te twijfelen en, als ze van zich (letterlijk) laten horen, dan omdat ze niet samen zijn en hunkeren naar elkaar of – erger nog – omdat ze elkaar verloren hebben en ernaar verlangen weer samen te zijn. Verloren? Ergens in een bos of een woud, maar zeker te midden van allerlei toestanden, waar het geen vertoeven is en die allemaal symbool staan voor het erge, het moeilijke, de droeve, het verkeerde en het slechte op aarde en in de wereld. Zonen lopen zo wel ooit verloren en in hun ongeluk. En hun vaders? Die gaan dan op zoek naar hun verloren zoon – drie volle dagen als het moet – of wachten met een hart, dat niet versaagt.

 

Jozef was en is een aanvaardende vader.

Wie zo’n korf met twee duifjes opmerkt bij de heilige Jozef mag aan van alles denken.

Aan hoe Jozef achter zijn zwangere verloofde ging staan om haar eer te vrijwaren. Vandaag de dag, in onze wereld waar psychologisch, verbaal en fysiek geweld tegen vrouwen zo evident lijkt, verschijnt Jozef als een respectvolle en gevoelige man. Hoewel hij niet over alle informatie beschikte, gaf hij de voorkeur aan de goede naam, de waardigheid en het leven van Maria.

Aan hoe hij achter zijn Zoon een verbond sloot van tweede categorie met Jahweh, de God van beiden. Vele ouders vragen zich af waar het mis liep met de gelovige opvoeding van hun kinderen of wat ze verkeerd en fout hebben gedaan. De heilige Jozef toont dat ze niet nog eens moeten proberen, dat druk uit den boze is: hun kinderen aanbevelen bij de Heer, voor hen ten beste spreken in gebed doet het beter. Ze moeten onbegrip en teleurstelling opzijzetten en de dingen omarmen zoals ze zijn – niet uit pure berusting, maar met hoop en moed.

Aan hoe hij zijn Zoon ging zoeken om Hem tenslotte te vinden tussen volk in de tempel, waar Hij misschien beter niet mee omging of bij rondhing. Het is dat christelijk realisme, dat niets van wat bestaat afwijst: elke gebeurtenis krijgt betekenis, om het even of het nu een gelukkige of een droevige ervaring is.

 

 

 

Lang geleden werd een jaar verdeeld in tien maanden. Daarvan getuigen tot vandaag de namen voor de vier laatste maanden: september was toen de zevende maand (Lat.: septem = Ned.: zeven) en december was de tiende (Lat.: decem = Ned.: tien). Toen het jaar in twaalf maanden verdeeld werd, gaf men aan de toegevoegde maanden de naam van de twee grootste Romeinse heersers: de naam van Julius Caesar aan de maand juli en die van keizer Augustus aan de maand augustus. Die keizer was de adoptiezoon van Julius Caesar. Een adoptiefzoon was in die tijd zo echt en hecht de zoon van zijn adoptievader als diens natuurlijke zoon. Het was zelfs zo dat ook een natuurlijk kind eigenlijk door zijn vader moest geadopteerd worden: het werd hem op de schoot gelegd en door dat toe te laten erkende hij het als het zijne. Nooit was er zo’n ritus voor de moeder: de bevalling leverde het onomstotelijke bewijs van haar moederschap. Het ging het er bij het joodse volk op een gelijkaardige manier aan toe. Denk maar aan de erkenning door Zacharias van zijn zoon, de latere Johannes de Doper. Niet met zoveel woorden zegt de bijbel dat Onze Lieve Vrouw de moeder was van Jezus en de heilige Jozef zijn vader: het ene noch het andere werd ooit in twijfel getrokken.

 

Jozef was en is een geliefde vader.

Wanneer de goddelijke oneindigheid binnendringt in de menselijke eindigheid of – omgekeerd – wanneer menselijke eindigheid doordringt tot de goddelijke oneindigheid, ontstaat eeuwigheid zowel voor God als voor de mens. Als dat gebeurt, verandert de wereld.

 

Zo kon God door Jozef, de zoon van de aartsvader Jacob, zorgen voor het joodse volk toen het op de vlucht voor de hongersnood in eigen land aankwam in Egypte. En zo kon God door een andere Jozef vader worden van Jezus van Nazareth – de mens, die tot vandaag alles voor mensen betekent. Dat was de rol, die de heilige Jozef vervulde in de heilsgeschiedenis en daardoor, zegt paus Franciscus, is hij een vader, die bij de christenen altijd al geliefd was en nog is. Dat blijkt uit de talloze kerken, die wereldwijd aan hem toegewijd zijn, de vele religieuze instituten, broederschappen en kerkelijke groeperingen die door zijn spiritualiteit geïnspireerd zijn en zijn naam dragen, en uit de al eeuwenlange verschillende uitingen van vroomheid ter ere van hem.

 

Omgekeerd kon de farao van Egypte door Jozef, de zoon van de aartsvader, God verstaan, toen die hem in twee dromen ‘bekend maakte wat goed voor hem was’ (Gen. 41, 16) en ervoor zorgen dat zijn volk na zeven voorspoedige jaren niet van hongersnood omkwam. Uit ervaring wist farao dat hij zijn volk maar naar Jozef te verwijzen had om ze te vrijwaren voor een gewisse dood. De gevleugelde woorden van de farao: ‘Ga tot Jozef’ neemt paus Franciscus vandaag in de mond: wie zich in nood tot de heilige Jozef wendt, vindt ook verhoor bij God zelf. Paus Franciscus bidt naar eigen zeggen dagelijks een gebed dat de heilige Jozef tot zo’n dingen uitdaagt:

 

Heilige Jozef, glorierijke patriarch,
Uw macht bestaat erin het onmogelijke mogelijk te maken.
Kom mij te hulp in mijn angst en moeilijkheden.
Neem onder uw bescherming deze ernstige en verontrustende situaties die ik u aanbeveel opdat ze ten goede mogen keren.
Mijn geliefde vader, al mijn vertrouwen stel ik op u.
Laat niemand kunnen zeggen dat ik u tevergeefs heb aangeroepen en, omdat u alles kunt verkrijgen bij Jezus en Maria,
laat mij ervaren dat uw goedheid net zo groot is als uw kracht.

Amen.

 

 

 

De eerste dag van de maand juli verschilt duidelijk van de laatste dag van juni: de schoolpoorten zijn dicht en de scholen leeg; er staan files op onze snelwegen zijn, maar ze zijn van richting veranderd en lossen pas op helemaal in het zuiden; er is minder volk op straat en daardoor is het overal minder druk;… Kortom, het is vakantie. Zouden er vele bedevaarders of pelgrims zijn bij al die reizigers? Ze zijn kennelijk aan een pelgrimsstaf of een veldfles.

 

Jozef was en is een vader met creatieve moed.

 

Creatieve moed, schrijft paus Franciscus, komt vooral naar voren in de manier waarop we met moeilijkheden omgaan: als we met problemen geconfronteerd worden, kunnen we het opgeven en weglopen of we kunnen zoeken hoe we er best mee omgaan. Het zijn soms moeilijkheden, die onvermoede krachten in ons naar boven laten komen. Bij het lezen van de zgn. kindheidsevangelies – de verhalen over de afstamming, de geboorte en de jeugd van Jezus – valt bij herhaling de moed van Jozef op, maar misschien nog het best van al toen hij geconfronteerd werd met de angstaanjagende bedreiging van Herodes, die het kind Jezus wilde doden. Maar – zoals altijd – wie daarover oppervlakkig denkt en leest, krijgt de indruk dat de wereld toen en daar (zoals nu en hier) overgeleverd is aan de willekeur van sterken en machtigen en dat God het nalaat tussenbeide te komen. Dat is een vergissing. Wel is het zo dat God nooit op een directe en duidelijke manier tussenbeide komt. Na een droom – kan het indirecter en onduidelijker of vager? – stond Jozef op (als verrees hij uit de dood?) en ’week in de nacht met het Kind en zijn moeder uit naar Egypte’ (Mt. 2, 14). God vindt altijd een manier om zijn plannen uit te voeren, ondanks de arrogantie en het geweld van aardse heersers en Hij slaagt erin te redden wat er echt toe doet. Voor die goddelijke manier van doen bestaat er een woord: schepping en wel letterlijk schepping uit het niets. En Jozef? Had die andere plannen en eigen ideeën? Misschien, maar hij liet God toe te handelen door hem: hij nam zijn pelgrimsstaf in de hand, bond een veldfles aan zijn gordel en vertrok. Wie is tot zo’n ascese in staat? Wie had (en heeft) zoveel moed?

 

Het evangelie vertelt niet hoelang Jozef met zijn gezin in Egypte verbleef en er is geen enkele plaatsnaam vermeld. Uitgerekend dat kenmerkt elke pelgrimstocht: de weg is belangrijker dan de bestemming. Rondjes draaien of op een pleisterplaats stranden horen er niet bij, want pelgrims zijn geen migranten. Wat echter voor pelgrims ruimtelijk telt, telt voor christenen in een niet-ruimtelijke zin: het echte spirituele leven blijft niet hangen in herhalingen. Gebeden worden niet opgezegd tot ze kunnen afgerammeld worden; op zondag ter kerke gaan kan geen gewoonte worden,…: het leven van een gelovige is vandaag hoger of dieper dan gisteren, hechter en echter dan vroeger, overtuigder en sterker dan tevoren,…. Kortom, christenen zijn ‘mensen van de (spirituele) weg’ – zoals ze genoemd werden in Hand.9, 2. Gelovigen zijn dus niet de mensen in een tempel, de synagoge of de kerk, gelovigen zijn geen mensen van een bijbel, koran of een ander boek ! Dat alles ook natuurlijk, maar geloven gaat vooral over bewegen, een richting uitgaan, veranderen, onderweg zijn, verdwalen, de weg terugvinden. Jezus noemde zichzelf niet ‘van de weg’, maar noemt zich ‘de weg’ en wel in twee richtingen: naar binnen en naar buiten, naar God en naar de mens. Daar is moed voor nodig – moed, zoals Jozef die had.

 

De heilige Jozef heeft dikwijls een staf in de hand of een veldfles bij de hand.

 

 

 

 

Jozef was en is een tedere en liefhebbende vader.

 

Welke van de zeven eigenschappen van de heilige Jozef  zullen we uit de apostolische brief van paus Franciscus kiezen voor de maand juni ? In deze maand valt jaarlijks vaderdag en dat heeft alles te maken met het voeden en opvoeden van kinderen en jonge mensen. Dat deed Jozef voor Jezus.

 

In de taal van ons geloof wordt de heilige Jozef de ‘voedstervader’ van Jezus genoemd. Die titel werd noch wordt bij mijn weten aan iemand anders gegeven: zo uniek als de titel, zo uniek is de heilige Jozef of omgekeerd. Het is een merkwaardig samengesteld woord: ‘voedster’ is naar vorm en inhoud vrouwelijk (alleen een vrouw zoogt) en vader is mannelijk. Zo’n combinaties komen vaak voor in ons geloof: Maria is maagd en moeder, Jezus is God en mens,… en ze geven ons daardoor te denken. Iemand die een ander voedt, voedt die ook op. Het voorbeeld bij uitstek daarvan in de bijbel is het manna in de woestijn. Het joodse volk had zo niet alleen het nodige voedsel, maar het manna leerde hen ook allerlei: het leerde hun solidariteit, want er was voor iedereen voldoende; het leerde hun ook soberheid, want overschot was ’s anderdaags oneetbaar,… . Het voedsel, dat Jezus bij Jozef thuis gebruikte, voedde Hem ook op.

 

Zou Jezus hem aangesproken hebben met ‘Vader’? Vermoedelijk wel. Want enerzijds reserveerde Jezus op latere leeftijd het woord ‘Abba’ voor zijn goddelijk Vader en dat was zeker geen blijk van tederheid: ‘abba’ wijst op diegene, die de beslissingen neemt – of dat nu de vader van het gezin is of de leider van een groep of een bende, van een gemeenschap of een organisatie. Je vertaalt “Abba’ dan ook niet met het kinderlijke (of kinderachtige?) ‘papa’: je behoudt best ‘Abba’ (alleen in het Engels is er een goede vertaling voor: kinderen – vooral jongens – spreken er hun vader aan met: ‘Sir’). Anderzijds is ‘vader’ in het Latijn ‘pater’, dat ‘behoeder’ en ‘beschermen’ betekent zoals herders dat zijn voor hun kudde, want zoals ‘pastor’ (waarvan het woord ‘pastoor’ de vervlaamste versie is) afgeleid is van het Latijnse werkwoord ‘pascere’, dat ‘behoeden’ en ‘beschermen’ betekent zo is ‘pater’ het ook. En of Jozef Jezus heeft moeten beschermen! Eén voorbeeld? Zonder hem zou Jezus één van de onschuldige kinderen geweest zijn, die Herodes in Bethlehem liet vermoorden. Schapen zonder herder, kinderen zonder ouders, Jezus zonder Jozef,… telkens weer blijkt hoe zwak ze staan. Maar schapen met een herder, kinderen met hun ouders, Jezus met Jozef,… staan sterk in het leven. Kortom, de zwakheid van de één laat de ander toe zijn kracht en sterkte te tonen.

 

In dat aspect van de relatie tussen Jezus en Jozef heeft heel de christelijke traditie met de kerkvaders en -leraars op kop het beeld gezien van God: waar en wanneer zwakke mensen sterke dingen doen, is God zelf aan het werk. Een andere verklaring is er niet voor. Voor ons is het niet anders. Misschien ervaren wij onze zwakheid het best en het duidelijkst waar en wanneer het fout gaat, waar en wanneer wij in de fout gaan en wij kunnen de kracht van God dan het best ervaren in zijn vergeving, in het sacrament van de biecht. Daar mogen we ervaren dat God ons niet veroordeelt, maar ons verwelkomt, omarmt, behoedt, beschermt en vergeeft als een tedere en liefhebbende vader.

 

De gelovige traditie beeldt hem dan ook niet zelden af  met een kom pap (rijstpap of havermoutpap?).

 

     

 

 

 

 

Jozef was en is een hardwerkende vader.

 

Zo kennen we de heilige Jozef misschien het best: sinds de sociale encycliek Rerum novarum van paus Leo XIII wordt hij in verband gebracht met arbeid. Op 1 mei is het zijn feestdag: de heilige Jozef, arbeider. Hij was timmerman en werkte om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. Van hem leerde Jezus wat een waarde, waardigheid en vreugde het is om het brood te eten, dat de vrucht van eigen arbeid is.

 

In onze tijd, waarin werkgelegenheid een brandende sociale kwestie is geworden en de werk-loosheid soms dramatische properties aanneemt – zelfs (zoals bij ons) in landen, die al tientallen jaren een grote welvaart kennen – is het opnieuw noodzakelijk om het belang van waardig werk te ondersteunen. De heilige Jozef kan er model voor staan en als beschermer ervan gelden.

 

Werk is een middel om deel te nemen aan het heilswerk, een kans om de komst van het Rijk Gods te bespoedigen, onze mogelijkheden en talenten te ontwikkelen en ze ten dienste te stellen van de maatschappij. Werk wordt een kans tot ontplooiing, niet alleen van zichzelf, maar vooral van het gezin als kern van de samenleving. Een gezin zonder werk is erg vatbaar voor moeilijk-heden, spanningen en vervreemding en loopt zelfs het gevaar uiteen te vallen. Er kan van geen menselijke waardigheid gesproken worden zonder ervoor te zorgen dat iedereen op een waardi-ge manier in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.

 

Werkende mensen werken samen met God zelf en worden op één of andere manier scheppers van de wereld, die ons omringt. De huidige economische, sociale, culturele en spirituele toestand kan voor iedereen een oproep zijn om de waarde, het belang en de noodzaak van werk te herontdekken en zo na de coronacrisis het nieuwe normaal tot stand te brengen, waar niemand uitgesloten wordt. Het werk van de heilige Jozef herinnert ons eraan dat God zelf door mens te worden het werk niet verachtte. De werkloosheid, die velen treft en als gevolg van de corona-pandemie nog toegenomen is, moet een gelegenheid zijn om onze prioriteiten te herzien. Moge de heilige Jozef ons sterken in de overtuiging dat niemand zonder werk mag vallen.

 

 

 

 

 

 

“Sint.Jozefzaag”: een symbool voor timmerlieden als ode aan de werkende mensen op zijn  feestdag van 1 mei.