Ongelovigen gaan niet te biechten omdat ze – jawel – niet zondigen, want ‘zonde’ veronderstelt een band met God: wie geen band heeft met God, kan die niet verbreken; alleen wie wel een band heeft met God, kan die verbreken. Dat is zonde. Te biechten gaan is dan ook allereerst de band met God herstellen door fout te bekennen, door schuld te belijden. Het gaat dus om een schuldbelijdenis, die verwant is aan een geloofsbelijdenis. In beide gevallen gaat het om een belijdenis: in een geloofsbelijdenis wordt de band met God bevestigd, in een schuldbelijdenis wordt de band met God hersteld; in een geloofsbelijdenis wordt naar God gekeken en naar wie Hij is, in een schuldbelijdenis kijkt men naar zichzelf en naar wie men ‘maar’ is. Eigenlijk horen beide altijd samen: enerzijds de geloofsbelijdenis, waarin we o.a. zeggen dat God de Schepper is, dat Hij de goedheid en de wijsheid zelve is, en anderzijds de schuldbelijdenis, waarin we erkennen maar een schepsel te zijn. We geven toe dat we alleen maar proberen goed te zijn en dat we dus ook vaak mislukken. We erkennen de wijsheid niet in pacht te hebben en dus dikwijls dwaas en onnozel te zijn.
De band met God verbreken, is zeggen: ik kan het zonder God, ik ben zo goed, zo wijs, zo … als God. De band met God herstellen is zeggen: ik kan niet zonder U, Heer; ik ben niet zo goed, zo wijs, zo … In één woord: ik ben maar een mens, Heer, en Gij, Gij zijt God. En God reageert daarop door ervoor te zorgen dat het verschil tussen Hem en ons wat kleiner wordt: Hij maakt dat we beter worden, en wijzer, en … Om grote en oude woorden te gebruiken: Hij schenkt ons zijn genade …
Praktisch
- De jaarlijkse biechtviering.
We plannen die op het einde van de vasten in de week vóór de Goede Week.
Kern van die viering is het individuele gebaar van elke aanwezige die tot bij de celebrant gaat met een korte schuldbelijdenis in een haast geijkte formule: ‘Vergeef me, want ik heb gezondigd’; of ‘Ik ben een zondaar’; of …
Dat is wat het woord ‘biecht’ betekent: het is immers samengesteld uit ‘bij’ en de stam van het woord ‘gift’. Eigenlijk komt dat gebaar hierop neer dat we onze zonde, ons maar-mens-zijn bij de celebrant brengen als een gift – jawel! – aan de Heer, die daar dan wel verder zijn ding mee zal doen. Daar staat een gebaar van God tegenover: Hij is het die ons de hand boven het hoofd houdt als de celebrant ons de handen oplegt.
Tijdens die handoplegging wordt ons de vergeving van Godswege aangezegd: God is immers de enige die zonden kan vergeven. - De persoonlijke biecht.
Geen fluisterend gesprek in een verduisterde biechtstoel achteraan in de kerk, maar een openhartig gesprek met een priester, die alleen maar luistert om met een woord van de Heer uit de Schrift te antwoorden en het toe te passen op de concrete situatie die hem wordt voorgelegd. Wenst u een persoonlijke biecht, contacteer dan de pastoor.