Zone Dilbeek

BROEDER MUTIEN-MARIE, DE EERSTE NATIONALE HEILIGE

Louis-Joseph Wiaux werd geboren op 20 maart 1841 in het kleine Mellet, bisdom Doornik, als derde van 6 kinderen. Zijn vader was een vroom man die zijn kost verdiende als smid terwijl zijn moeder er een kleine tapisserie op nahield, zij verkocht er handgeweven tapijten.

Het was de bedoeling dat hij zijn vader als smid zou opvolgen maar al heel vroeg kwam men tot de vaststelling dat dit niets voor hem was. Wat moest er dan met zo’n jongen gebeuren? De oplossing lag in die tijd voor de hand: broeder worden in een klooster dan heb je kost en inwoning en iets om handen.
Op 15 jarige leeftijd begon Louis-Joseph zijn postulaat bij de broeders van de christelijke scholen in Namen waar hij de naam Mutien -Marie kreeg. Hij mislukte als klasleraar in het Sint-Berthuïnusinstituut te Malonne maar werd hulpleraar in tekenen en muziek, bellenman, klokkenluider, surveillant, spelend lid van het schoolorkest en harmonie, plaatsvervangende orgelist… in feite werd hij voor alles gebruikt.
En bij dat alles bleef hij steeds even eenvoudig, vriendelijk en behulpzaam, 58 jaar lang, en hield zich vooral bezig met arme leerlingen en jongeren met leerproblemen.

Omdat de leerlingen hem steeds met een rozenkrans zagen, noemden ze hem de ‘altijd biddende broeder’ of de ‘apostel van het Weesgegroet’ of kortweg ‘de bidder’.
Zijn stelregel, die hij aan iedereen verkondigde, was: Telkens wanneer wij het Weesgegroet met Godsvrucht bidden, ziet Maria op ons neer met ogen vol tederheid en geluk’. Hij bad werkelijk overal, de hele dag door.
Die rozenkrans is ook bijzonder: Mutien-Marie bad met een zogeheten Brigittijnse rozenkrans. Die telt zes groepen (‘tientjes’) van tien Weesgegroetkralen en zeven Onzevaders. Die laatste staan voor de zeven smarten en zeven vreugden van Maria, terwijl de 63 Weesgegroetkralen de leeftijd van Maria weergeven. Deze rozenkrans gebruikt men in Lourdes, omdat bij de verschijning aan Bernadette Maria zelf zo’n rozenkrans van zes ‘tientjes’ bij zich had. Het zesde ‘tientje’ zou dan voor verlossing van de zielen in het vagevuur worden gebeden.

Hij was tevens een lichtend voorbeeld voor de jeugd in het gebed waardoor hij respect afdwong bij de jeugd die niets liever deden dan hem te volgen om zo Christus te leren kennen.
De broeder kreeg nooit de gelegenheid om op bedevaart te gaan naar Lourdes maar toen de leerlingen een Lourdesgrot voor hem nabouwden werd dit zijn meest geliefde ‘bedevaartsoord’.
Tijdens de eerste wereldoorlog was hij een steun en toeverlaat en heeft zelfs het gebouw weten te beschermen tijdens de bezetting.

De gezondheid van Broeder Mutien-Maria ging snel achteruit door een tekort aan voedsel en geen verwarming meer in de kamers. Daardoor kreeg hij astma en reuma in zijn voeten waardoor de wandelingen naar de Lourdesgrot steeds moeizamer verliepen. Hij verloor zelfs de controle over zijn mondspieren waardoor hij steeds een zakdoek, tegen het kwijlen, voor zijn mond hield, maar toch bleef hij zijn taken uitvoeren.
In januari 1917 was hij zo ziek dat zijn gebedenboek uit zijn handen viel in de kapel en het niet meer lukte om zelf op te staan. Hij werd uitgeput opgenomen in de ziekenzaal maar bleef luidop zijn Paternoster bidden, zolang hij kon. Op 30 januari, terwijl de klokken luidden voor het opstaan van de broeders, bad hij nog eenmaal hardop en met de naam van Maria op de lippen ging hij zachtjes heen.
Het werd een eenvoudige begrafenis, in volle winter, in volle oorlog. Hij werd bijgezet in de grafkelder van de Broeders op het kerkhof van Malonne.
Van heinde en verre kwamen ze op bedevaart naar zijn graf om er voorspraak te vragen en er gebeurden onverklaarbare genezingen.
Zijn graf in Malonne is nu een bedevaartsoord met museum, dat van heinde en verre aantrek heeft. De Gemeenschap van het Heiligdom van Broeder Mutien-Marie noteerde de voorbije jaren bezoekers uit 78 landen. De voormalige abdij bij het graf is gerestaureerd en beschermd.

 

 

                           

 

 

Hij werd heilig verklaard door paus Johannes-Paulus II op 10 december 1989 en zijn gedenkdatum, 30 januari, staat op alle liturgische kalenders van de Belgische bisdommen.

Hij wordt afgebeeld met de zwarte kledij van zijn orde, zwarte mantel en witte bef, een kalot op zijn bijna kale hoofd en een rozenkrans in de handen.
De kleine, stille broeder fascineert door zijn trouw in de onopvallende dagelijkse opdrachten en zijn grote verering voor de eucharistie en Maria.
Met zijn nederig leven van gebed, arbeid en gehoorzaamheid geldt hij als voorbeeld voor de vele volwassenen die de moeilijke opdracht hebben om jonge mensen iets bij te leren.

In de Sint-Gertrudiskerk is er een wit plaasteren beeld van deze heilige geschonken door een parochiaan

 

 

 

 

 

GEBED

Heer, onze God,
Gij hebt de heilige Mutien-Marie gevormd
Tot een echte christelijke opvoeder van de jeugd en
Hem bezield met een geest van zachtheid en godsvrucht.
Geef dat ook wij, door zijn voorspraak en naar zijn voorbeeld,
Er altijd op bedacht zijn om door onze liefde anderen voor Christus te winnen